“Vakantie”


Met enkele stevige slagen hoopt moeder zo veel mogelijk kreukels uit het wasgoed te wapperen vooraleer ze het ophangt. Strijken verafschuwt ze, dus ze neemt wel haar tijd om alle kleding zorgvuldig op te hangen zodat slechts het absoluut hoognodige onder haar strijkijzer belandt. Het repetitieve van het ophangen en het plooien van de was geeft moeder de tijd om te dagdromen en haar gedachten te laten afdwalen. 

Met het kloppen van het wasgoed wordt ze uit haar dagdroom gerukt en tegelijk hoort ze het aantal decibels in de woonkamer gestaag oplopen. Moeder weet dat dit maar één ding kan betekenen: in welgeteld vijf tellen barst er een hevige discussie los tussen de kinderen. Om een futiliteit, naar alle waarschijnlijkheid. Nog maar de 567ste van de dag. 

Moeder begint het bemiddelen beu te worden. Eerdere verwoede pogingen om de gemoederen te bedaren resulteerden in slechts kortdurend succes. De tactiek om hen zelf tot een afspraak te laten komen die voor alle drie aanvaardbaar is, was al helemaal uitgedraaid op een fiasco, want geen enkel voorgesteld compromis werd door de tegenpartij enthousiast onthaald. Drie koppigaards bij elkaar, voet bij stuk houdend en zeker niet afwijkend van hun visie. Moeder zucht en moet niet lang nadenken van wie ze dat hebben.  

 

De vakantie loopt op zijn laatste benen. Nuja, “vakantie”. Het was een raar gegeven dit jaar. Van maart tot nu zijn de kinderen ongeveer vier weken naar school geweest, de oudste niet eens voltijds. Eén maand op een dikke vijf maanden. De oudste had nog iedere dag een behoorlijke portie homeschooling om te verwerken, hetgeen zelfs voor geen tiende te vergelijken valt met het echte schoolse takenpakket. Maar kom, hij was nog min of meer met wat leerstof in de weer. De dochters, twee kleuters, liepen helemaal verloren. Het hakt er nu wat in, zo lijkt het wel. 

 

Vader en moeder hadden het schitterende idee om de laatste twee weken van augustus vakantie te nemen. Het leek erop dat de kinderen hun laatste speelse, vrolijke en enthousiaste energiestuiptrekkingen net voordien opgebruikt hadden. Alsof alle lieflijke engelpunten opgesoupeerd waren en er enkel dreigende donderwolken overbleven. Ofwel viel er een zekere spanning van hen af en was er nu eindelijk ruimte om te kunnen zeuren onder de vleugels van moeder en vader in plaats van zich uit zichzelf relatief sociaal wenselijk te gedragen. Ofwel vielen ze in een zwart gat, want vader en moeder hadden het die eerste vakantieweek druk met klusjes en huishouden en zij moesten nu plots regelmatiger zelf hun creatieve verbeelding aanspreken om tot een spel te komen, hetgeen geen gemakkelijke opdracht is voor de kroost. Ook omdat ze in de weken voordien de tijd van hun leven gehad hadden doordat ze de hele zomervakantie lang bij de grootouders opgevangen waren en er elke minuut van de dag mochten profiteren van hun volle aandacht en er leuke activiteiten op het programma stonden. 

“Ze hebben onderling een pact afgesloten”. Daar waren moeder en vader rotsvast van overtuigd. De kinderen moesten er een wedstrijd van gemaakt hebben, geen twijfel mogelijk, iets in de zin van: “Als ik stop met zeuren, begint gij met het volgende, éender wat, zolang het moeder en vader maar opjaagt. En vooral: blijf volhouden, wat ge ook doet, absoluut niet afgeven!” Natuurlijk weet moeder dat dat niet zo is, maar na 567 woordenwisselingen en na evenveel pedagogische tactieken, begon moeders geduld stilaan op te geraken. 

En dus zijn er al een aantal verhitte discussies en kletterende ruzies geweest en is er vooral veel kleuterdrama gepasseerd rond heel uiteenlopende, op het eerste gezicht banale onderwerpen, maar voor de kinderen ogenschijnlijk van levensbelang: over het verkeerde tv-programma, over de nieuwe donsjas die niet gedragen mocht worden bij 34 graden, over de Duploblok die de zus in háár bouwwerk gebruikt had maar cruciaal was in de creatie van de collegabouwmeester, over de stoel van de zus die veel te kort bij die van haar stond. Over moeder die niet kon meespelen met een gezelschapsspel, over het eten dat niet lekker genoeg was, over niet in het plonsbad mogen op de meest frisse en winderige dag, over een halve emmer van een water-aardemengsel die ze over zich heen had gekregen terwijl  ze daar zelf voor verantwoordelijk geweest was, over niet mogen opstaan in het midden van de nacht of om ál om tien uur te moeten gaan slapen. Over dat de broer een snoepje kreeg dat toch wel één millimeter groter was dan het hare, over slippers willen dragen die minstens twee maten te klein zijn en waarbij de tenen pijnlijk over de grond slepen. Over verveling, die verdomde verveling, waarschijnlijk nog het meest allesomvattende. 

Zo is het nu al een paar dagen. 

 

Vader en moeder trachtten krampachtig leuke activiteiten te voorzien, helemaal in het teken van de kinderen en tegelijk coronaproof. Ze probeerden de kinderen ervoor warm te maken en deden de uitjes aanlokkelijk klinken. Dat werd aanvankelijk met enig enthousiasme onthaald, maar van zodra ze goed en wel vertrokken waren, belandden vader en moeder in een onophoudelijk zeurconcert. Een bijzonder gegeven. 

Zo ondernam het gezin een speurtocht: de lolly’s van de regenboog. Het was een uitgestippeld tochtje van een tweetal kilometer, dus zelfs moeders conditie werd amper op de proef gesteld. De kinderen moesten onderweg op zoek naar levensgrote lolly’s die langs de wandelroute gepositioneerd stonden. Bij elke halte diende een deel van een verhaal voorgelezen te worden met daaraan gekoppeld het uitvoeren van een opdracht op kindermaat. Het leek moeder een excellente uitstap met de kroost. 

Voor het vertrek had vader nog geopperd dat flessen water voorzien misschien wat erover was voor een tochtje van slechts twee kilometer. Moeder had beaamd, want: minder balast te dragen. De draagzak voor de jongste graaide ze voor de zekerheid wel nog mee. 

Toen ze welgeteld 20 meter verder waren, zelfs nog niet aan het eigenlijke vertrekpunt van de route, vroeg de zoon al hoe lang de wandeling nog zou duren. En daarnaast wilde hij wel eens weten welke leuke activiteit ze na het tochtje zouden gaan doen. 

Aangekomen bij het vertrekpunt, begon moeder vol goede moed het eerste introducerend verhaaltje te lezen. Moeder probeerde het te vertellen met zo weinig mogelijk haperingen, met heel veel intonatie en met een brede variatie in het stemtimbre. Ze hoopte op die manier de aandacht van de kinderen enigszins te trekken, hoewel ze zeer goed wist dat de pietluttigste onbenulligheid in de omgeving sowieso op meer interesse van de kinderen kon rekenen dan zijzelf die daar stond te raaskallen. 

De eerste twee haltes verliepen echter verbazingwekkend goed. 2/3e van de kinderen hield nog min of meer de aandacht erbij. Naarmate de tocht vorderde zakte dat wel geleidelijk naar 1/3e (enkel de oudste, vermoedelijk uit beleefdheid). Tot bij de voorlaatste halte moeder nog met evenveel enthousiasme en intonatie stond te vertellen, maar ze voorbijgangers fronsend en twijfelend, doch lichtelijk geamuseerd zag voorbijlopen. Toen pas daagde moeder het schouwspel: ze stonden ondertussen op een plek in het bos op een houten terras met rondom hen banken in cirkelvorm. Moeder stond geheel toevallig in het midden. Haar publiek kroop over en onder banken en joelde het uit terwijl moeder plechtig en doodserieus haar rol als verteller opnam, inclusief het scriptboekje in de hand en de theatrale handgebaren.

 

De tocht zelf liep ook niet van een leien dakje. Pas op, de kinderen stapten voorbeeldig, daar was niets op aan te merken. Maar het zeurconcert kwam de kop op steken. Het werkt blijkbaar ook in crescendo want zodra eentje ermee begint, kan het desbetreffende kind sowieso op bijval rekenen van zijn/haar broer of zus, telkens in overtreffende trap. Dit keer waren niet de vermoeide benen het onderwerp van de dag, maar de dorst. Zo een verschrikkelijke dorst, dat konden moeder en vader zich in de verste verte niet voorstellen, maar de kinderen schenen zo droog als een zandkorrel in de woestijn te zijn. Ze hadden dan wel allemaal goed gedronken voor vertrek, de wandeling zou geen uren duren en de route liep voornamelijk door schaduwrijke bossen, maar dat lesje hadden vader en moeder wel weer geleerd. Al was het voor de eigen gemoedsrust: een fles water zat vanaf nu in het basispakket wandelen.

Toen het moeder halverwege de wandeling daagde dat ze op een parking stonden in de blauwe zone, maar de parkeerschijf achter de voorruit vergeten te leggen waren, bleef er zelfs geen fractie meer over van de verhoopte ontspannen wandeling. 

Bij aankomst aan het eindpunt, besloot moeder wijselijk het laatste verhaal voor thuis te laten en liep ze de naburig gelegen horecazaak binnen om frisse drankjes te voorzien voor haar uitgedroogde kroost. Niet meer dan twee minuscule slokjes namen ze elk en de dorst was gelest. Moeder had op haar tong gebeten om niet iets verwijtends eruit te blaffen, maar aanschouwde in plaats daarvan dan maar de tevreden gezichten van haar witblonde nakomelingen die haar toch keer op keer weer de hachelijke onderneming kunnen doen vergeten.

Eenmaal thuis gekomen, nestelde moeder zich met de kinderen in de zetel om het laatste deel met evenveel enthousiasme voor te lezen. Deze keer luisterden ze wel aandachtig en mijmerden ze weg bij het fantasierijke verhaal over de zoektocht naar grondstoffen voor lolly’s in alle kleuren en de manier waarop het hoofdpersonage deze bij een mannetje aan de voet van de regenboog kon krijgen. Dat ze na afloop elk zelf een lolly kregen, was voor hen de smakelijke kers op de taart. 

De kans is groot dat een van de kinderen over enkele dagen toch nog eens zal vragen om “de wandeling van de Lolly’s” opnieuw te doen, want “dat was toch zó fijn, mama”. En dat moeder eigenlijk alleen maar kan beamen: “ja, manneke, dat was fijn, hè, we zullen dat zeker nog eens doen.” 


 

Reacties

Populaire posts