Opa en oma



 

Toen mijn broer laatst een screenshot doorstuurde van het ouderlijk huis van mijn vader op Google Street View, kwamen de herinneringen aan mijn oma en opa algauw bovendrijven. Mijn vader is de jongste van zes kinderen, waardoor mijn paternale grootouders in mijn beleving altijd een ouderwetse oma en opa geweest zijn. Dat ze qua levenswijze waren blijven steken in de jaren 40-50, speelde daarin misschien ook een grote rol. 

Mijn oma was een typisch omaatje, niet de hippe grootouder zoals we die dezer dagen kennen, maar eentje die de zondagse kleding ook echt voor zondag hield en zich door de week hulde in klassieke bloemetjesschorten die vooraan met drukknoppen gesloten werden. Die schorten waren tot op de draad versleten (en dat kon je vrij letterlijk nemen ter hoogte van de boezem), maar deden nog perfect dienst, volgens oma. In de zakken verzamelde ze multifunctionele, stoffen zakdoeken. Die dienden immers niet alleen om achtereenvolgens de snotneuzen van elk kleinkind mee af te vegen, maar met een portie speeksel werden er ook vuile mondjes mee schoon geschrobd. Ze was een vlijtig vrouwtje, dat het liefst haar vertrouwde structuur aanhield en van modern comfort niets moest weten. In haar jonge jaren was ze tegelijk dienst- en kindermeisje in de rentmeesterij van een groot kasteel in de buurt. De toewijding en de zorg die ze daar tentoonspreidde, werd de rode draad in haar hele leven.  

Mijn opa was eveneens een typische opa, een man op leeftijd die graag, maar niet altijd even gemeend, bromde en sakkerde op alles en een portie langgerekt gevloek niet uit de weg ging. Hij zat altijd in zijn persoonlijk zeteltje achter de eettafel en was een man van weinig woorden. Hij hield ervan zijn talrijke nakomelingen te observeren en af en toe een gevatte opmerking te maken. In het kastje naast hem lagen zijn meest dierbare bezittingen: een verrekijker om vanuit zijn zetel vogels te spotten die hij allemaal bij naam kende, relikwieën die hem met weemoed deden terugkijken op zijn actieve loopbaan als manusje-van-alles, een stapeltje roddelbladen, de meest recente krant en kruiswoordpuzzels. 

 

Tijdens bezoekjes werden we steevast verwelkomd met taart die oma zelf in de grote, ronde bakoven gebakken had of die door de bakker de dag (of de week, dat kon ook) voordien aan huis gebracht werd. We namen plaats aan de lange eettafel, waar opa aan het uiteinde zijn telgen aanschouwde en waar oma een plekje bijna tegen de bloedhete kachel had. Opa en de nonkels waren bedreven in het maken van de meest schunnige mopjes, waarop oma ietwat gegeneerd, doch geamuseerd antwoordde met een hoog gilletje en “foi-foi-foi” uitkraamde terwijl ze met haar hoofd schudde en haar hand voor haar mond hield. Daar had opa eindeloos veel plezier in en voor die reactie deed hij het. 

Koffie werd rijkelijk voorzien en de kinderen kregen melk in gele plastieken tasjes die al zo aangevreten waren dat ze evenzeer de smaak van koffie aan de melk afgaven. Nadat ons stuk taart op was, werden de borden ongevraagd en onbeperkt opnieuw bijgevuld. Als we beleefd weigerden omdat we propvol zaten, was ze licht teleurgesteld en vroeg ze zich luidop af of “het niet goed was”. 

De tv, die praktisch altijd stond te spelen, was het enige luxe-item dat ze bezaten en stond aan het andere uiteinde van de tafel op een hoge kast. Als iedereen geboeid het nieuws of de koers zat te volgen, stootten mijn broer en ik elkaar geregeld aan en giechelden we omdat oma op haar keukenstoel zat te knikkebollen en uiteindelijk rechtop zittend in slaap viel. Oma keek wel geboeid en met volle aandacht naar programma’s zoals Dallas waar Gerard (JR) volgens haar de grote deugniet was  en Thuis waar ze steevast sprak over Monke (Mo), de “naamgenoot” van een van haar zonen.  

Op feestdagen werden er eerst hapjes boven gehaald: toastjes met krabsalade die ruim op voorhand belegd waren en dus hun krokante beet misten en cocktailworstjes op prikkers. De minestronesoep die volgde liet ze urenlang pruttelen op de stoof en had dikke vetogen, maar het was de enige die ik lustte. Als voorgerecht kregen we altijd zelfgemaakte vol-au-vent voorgeschoteld waarvan het kippenvlees zo zacht was dat het zelfs zonder kauwen uit elkaar viel in je mond. Oma’s specialiteit was een koude schotel met in het midden een in een tulband gekookte combinatie van bloemkool en gehakt, afgekoeld en versierd met eiwit, eigeel en peterselie. Een soufflé noemde oma het pronkstuk. Het was een geheim recept uit de keuken van de rentmeesterij. 

 

Oma en opa waren hun hele leven zelfvoorzienend. Het leek alsof ze steeds voorbereid waren op het ergste. Ze hadden jarenlang konijnen. In de stal was een hele muur bedekt met konijnenkooien. Ze werden goed verzorgd en als kind dacht ik dat die konijntjes er voor ons, de kleinkinderen, waren, zodat wij ze konden voederen, aaien en van vers stro voorzien. Minutenlang kon ik er naar de grappige bewegingen van hun mondjes kijken, maar als mijn vader er eentje uit het hok haalde en aan mij wilde geven, liep ik toch snel weg. Later leerde ik dat de konijnen gekweekt werden als voedingsbron en vond ik dat een beetje triest, maar het was voor hen wel heel logisch in het zelfvoorzienend verhaal. 

Ze hadden ook een immense moestuin, de grootste die ik eigenlijk ooit gezien heb. Het werken daarin vervulde een hele dagtaak. Oma stond uren de groenten te verzorgen en onkruid te wieden. Als we arriveerden zagen we alleen maar twee benen en een rond zitvlak in de tuin omdat ze zo dubbelgeplooid over de planten gebogen stond. Ondanks haar energieke levensstijl, kon ze dit taakje immers al lang niet meer op haar knieën uitvoeren, onder andere vanwege pijnlijke brandwonden die ze op gevorderde leeftijd opliep tijdens een ongeluk bij het maken van confituur en waarbij het kokend goedje op haar benen ingebrand was. Oma is altijd heel kwiek geweest en wilde het liefst van al onafhankelijk blijven, maar de brandwonden zijn haar, samen met de flebitis, altijd parten blijven spelen, waardoor ze tegen haar zin in dagelijks een verpleegster aan huis moest laten komen voor de complexe verzorging ervan.

 

Oma maakte iedere dag verse maaltijden met de groenten uit de tuin. Ze kon er de hele familie mee bevoorraden. Kilo’s boontjes kregen we iedere zomer, die we blancheerden en invroren voor in de winter. Rode kool was een van haar haar specialiteiten. Die maakte ze zelf klaar en daarvoor verdween ze uren in de keuken om tot de meest smaakvolle bereiding te komen. Daarna schepte ze hem uit in plastic bakjes die, aan het dessin te zien, al decennia meegingen. Hetzelfde voor appelmoes. Die bakjes werden wekelijks meegegeven, zonder fout. Als ze eens kwam babysitten had ze in haar tas stiekem een hele voorraad prei, wortels en andere groenten mee om soep te bereiden van zodra mijn ouders de deur achter zich dichttrokken. 

Ze maakte ook heel wat groenten in zodat ze langer houdbaar waren en dus ooit nog van pas konden komen in barre tijden. Mijn vader vertelde dat ze bij het opruimen van de kelder nog bokalen vonden met ingemaakte bonen van voor zijn geboortejaar, 1962. Het is iets wat wij ons niet meer kunnen voorstellen maar het waren mensen die de oorlog meegemaakt hadden en daardoor niets, maar dan ook écht niets, konden weggooien. Zelfs van het brood kon oma de plekjes schimmel afsnijden en het dan met evenveel smaak opeten. Gek genoeg waren mijn oma en opa zelden ziek. 

 

Naast het onderhouden van de moestuin, had mijn oma ook een passie voor bloemen en planten. Op een lapje grond voor hun huis aan de straatkant, groeiden de mooiste bloemen. Zodra ze goed in bloei stonden, sneed ze ze af en decoreerde ze er de veranda en “haar” kapelleke iets verderop in de straat mee. Iedere avond ging ze op ronde door haar huis. Met de gieter voorzag ze dan elke plant van water. Op de vensterbank aan het grote raam in de leefruimte stond een hele collectie. Het ontnam opa soms zijn zicht naar de koer en het streepje straat dat hij van daaruit in de gaten kon houden, maar hij zei er niets van. Ik vroeg me altijd af hoe de planten in de veranda er zo goed konden blijven uitzien want in de zomer was het er broeierig heet. Maar mijn oma wist perfect aan hun noden te voldoen. 

In de winter kreeg de plastieken kerstboom een ereplaats in de veranda. De kitscherige lichtjes kon je al van heel ver aanschouwen doordat oma en opa op een vrij hoog punt in de straat woonden. Dat was het ultieme kerstgevoel voor ons en voor de hele buurt. De kerstboom werd verder versierd met retro ballen van dun glas die zo fragiel waren dat het leek alsof ze konden kapotspringen door er alleen maar naar te kijken. Een kerststalletje kon uiteraard niet ontbreken en was het belangrijkste decoratiestuk in het hele kersttafereel voor mijn oma. Jezus werd dan ook pas op Kerstmis in zijn kribbe gelegd en ook de drie koningen mochten de scène pas betreden wanneer het hun beurt was, namelijk op 6 januari. 

 

Oma kwam bijna nergens en opa des te minder. Oma vond dat ze opa op zijn leeftijd niet te lang alleen kon laten. Hoewel haar kinderen het steeds minder verantwoord vonden, sprong oma om die reden maar twee keer per week op haar fiets om de heuvel af te dalen naar het centrum. Een keer om enkele boodschappen te gaan doen van producten die ze zelf niet konden voorzien en een keer op zaterdagavond om naar de misviering te gaan. Die mis was letterlijk en figuurlijk heilig voor haar, iedereen en alles moest daarvoor wijken. Toen de fiets uiteindelijk op stal moest blijven van de kinderen wegens te gevaarlijk, kreeg haar jongste zoon de taak om haar iedere week naar de kerk te brengen en er op te halen. Haar schort werd voor de gelegenheid zelfs weggehangen en ze trok een deftige rok met blouse aan. Haar haren kamde ze naar achter met een flinke dosis haarlak waarvan de geur nog steeds in mijn geheugen gegrift zit. 

 

Als mijn broer en ik eens bij hen mochten gaan logeren was dat een hele belevenis. Mijn broer kreeg het privilege om bij oma in bed te slapen en ik mocht de vroegere kamer van mijn vader in gebruik nemen, waar in jaren niets veranderd was. We kregen een emmertje met deksel langs ons bed voor de nachtelijke behoeften. De dag begon er vroeg en een van de eerste dingen die oma dan deed was de witte poort openen die toegang gaf tot de binnenplaats. Oma vulde een teiltje met warm water en waste ons aan de eettafel. Als we naar het toilet wilden (hetgeen we doorgaans zo lang mogelijk probeerden uit te stellen) moesten we naar buiten, door weer en wind de koer over. De wc bestond uit een put met erboven een blauw geschilderde plank met een gat en de stank was er niet te harden zodra je de houten deksel van het gat nam. We mochten “gelukkig” ook het emmertje nemen als we ons niet comfortabel voelden boven dat gapende gat. 

Als ontbijt kregen we een met het broodmes gesneden boterham met een rijkelijke laag choco waarover een mogelijk nog dikkere laag boter gesmeerd werd. Bij slecht weer speelden mijn broer en ik met spelletjes en speelgoed uit de tijd dat onze vader, nonkels en tante zelf kinderen waren. Of we trokken ons terug in een hoekje met een zwart-wit stripalbum van Suske en Wiske of van Billie Turf waarvan de hoekjes van ouderdom omkrulden. Bij mooi weer vond je ons op de koer, waar de wind altijd onaangenaam blies, op het witte bankje tegen de gevel. 

Af en toe hadden ze een nestje kittens. Oma bracht er al eens eentje naar binnen en zette het dan op mijn schoot, waarna ik niet meer durfde te bewegen uit angst voor dat kleine mormel. Een enkele keer waagden we het ons in een kot achter de stalling waar onder andere stokoude meubels en eetgerei gestockeerd stonden van een overleden familielid. Voor ons was dat de ideale plaats voor een leuk rollenspel, maar toen opa het in de gaten kreeg, gebood hij oma om ons er snel weg te halen. Van oma mochten we dan wel, weliswaar als opa ingedommeld was, in het andere kot, tussen het toilet en de konijnenstal even gaan spelen. Daar stond een oude Leuvense stoof en een waterpomp waar we evengoed ons hart ophaalden door te fantaseren hoe het leven vroeger geweest moest zijn.

Als middagmaal maakte oma macaroni, hetgeen al een vrij hip gerecht was in haar ogen. Ze gebruikte daarvoor Zis-smeltkaas en Zwanworstjes. De frisdrank waarbij de bubbels ontbraken, mochten we achter de deur in de gang gaan halen want daar stond hij fris. 

In de namiddag gingen we de konijntjes van stro voorzien of zochten we naar Jantje, de schildpad, die al eeuwenlang in een grasveldje achter de stallingen leek te leven. 

Bij het vallen van de avond, zette oma weer koers richting de witte poort, die met het sluiten ervan symbool stond voor het afronden van de dag. 

 

En hoewel ik destijds niet besefte hoeveel die herinneringen waard waren, zou ik er nu veel voor over hebben om nog eens door de witte poort de koer op te wandelen, om de veranda binnen te gaan waar de vliegendeur achter mij dichtklapt en daarmee mijn aanwezigheid aankondigt en hen uit hun middagdut rukt, om de gezichten van mijn grootouders te aanschouwen die blij zijn met het bezoek, om koekjes te eten waarvan de houdbaarheidsdatum al maanden verstreken is en platte cola te drinken, om aan de lange tafel plaats te nemen en te graven naar leuke anekdotes uit hun verleden, om een plastieken bakje met de beste appelmoes en rode kool in de handen geduwd te krijgen en om bij mijn vertrek opa een kus te geven op zijn verrimpelde wang en tegen oma’s boezem gedrukt te worden waarna ze mij, na een veelzeggende knipoog van opa, bij wijze van afscheid sowieso een rood “snoepkontje” in de mond zou stoppen. 

 

 

Reacties

Populaire posts